Alles begint in gedachten

Het begon allemaal met een diepe passie en een eenvoudig idee. Als schrijver richt ik mij op persoonlijke aandacht en toewijding voor elk detail. Mijn aanpak is geworteld in kwaliteit en integriteit en zorgt ervoor dat alles wat ik doe mijn toewijding aan uitmuntendheid weerspiegelt. Ik ben een vrije geest, bourgondier en bereisd. Met mijn werk wil ik betrouwbaar, ervaren en vrijdenkend overkomen.

Mijn werk

De roman die ik als eerste heb geschreven, moest verteld worden. Simpelweg omdat de allereerste zin al jaren in mijn hoofd heeft gespookt: 'Mamma, mamma, oom Bram is dood.'

Omdat mijn manier van werken er op neer komt dat ik niet alles van tevoren allemaal uitdenk, en gewoon begin en me laat leiden door wat ik opschrijf en daarop bedenk te doen, zijn de andere personages me hun geschiedenissen en eigenaardigheden als vanzelf hun verhalen gaan vertellen. Uiteraard niet zonder veel onderzoek, gesprekken met nog levende getuigen en het internet. 

De roman is historisch verantwoord. Het vertelt de verhalen vooral beschouwend. De personages hebben allemaal bestaan (op een enkele uitzondering na onder een andere naam). ik heb mijn fantasie veelvuldig gebruikt. De persoonlijke en soms bijzonder dicht aan hun privacy rakende delen zijn menselijk, maar verzonnen.

De volgende roman die voor een groot deel af is, is van een volledig andere orde. Hedendaags, ondanks sommige historische ingebrachte feiten is het verder zonder meer fictief. Het heeft een stevig thrillergehalte. 

Mijn derde roman die is een misdaadroman met een bijzondere historische invalshoek; Het speelt anno nu terwijl een historische figuur uit de 9e eeuw n. Chr. meekijkt, 'meeleeft' en commentaar levert. Een deel van zijn lichaam wordt gestolen in de vorm van een reliek. Het doel daarvan, het wie en waarom maken het des te intrigerend. 

 

KORT ANDER WERK BIJVOORBEELD

Zomers Zonneplein

Het laat me niet los. Voor m’n gezondheid heb ik mezelf uitgedaagd om dagelijks tenminste een uur te fietsen. Vandaag las ik overigens een pauze in omdat ik gisteren en eergisteren beide dagen twee uur heb gefietst. Dat voel ik in mijn knieën en rug. Dus even een dagje rust. Voortdurend komt het beeld terug van afgelopen donderdag.

Op de fiets naar het Zonneplein. Dat ligt midden in Tuindorp Oostzaan. Ik wilde er bij een goede bakker die daar zit lekkere broodjes halen. Omdat ik er niet vaak kom, en dan meestal ’s avonds voor een voorstelling in het Zonnehuis, wist ik niet dat er tegenover de bakker een leuk koffietentje is begonnen. Buiten staan er wat eenvoudige stoeltjes en tafeltjes opgesteld als terras.  Dat oogt vriendelijk met een hoog kringloopwinkel-gehalte. Wat dan tegenvalt is dat een kopje cappuccino niet geprijsd is zoals je in een oudere volkswijk verwacht. Het kost ook daar al € 4,- voor een kopje (even voor diegenen van mijn generatie of ouder: dat is nog net geen tien gulden voor een kop koffie).

Toch heb ik er een hele fijne herinnering aan. De koffie en zelfs de bakker hebben daar niet voor gezorgd. Het waren de twee mannen die een tafeltje ernaast kwamen zitten. Jonge mannen, stoer en eigentijds. De een had wilde donkere krullen en een zwarte oortunnel in zijn linkeroor. De ander donkerblond warrig haar en een baard van twee dagen. Het gesprek kon ik makkelijk opvangen. De een was een Engelstalige expat, de man met de oortunnel was Nederlands. Ze spraken Engels. Het was een interessante uitwisseling van gedachten over het maken van een fruithapje. Met mango en zeer fijngemalen stukjes noot. Ondertussen wiegden ze af en toe met de wandelwagen. Ze hadden beiden een baby bij zich. Twee mannen, twee wandelwagens en het fruithapje. Het klonk bijzonder aangenaam.

 

 

DROMENBANK VAN FRANK

Een dromenvanger lijkt  overbodig maar is het niet. Soms herinner je wat flarden, soms meer, meestal niets.

We vliegen

We vliegen, ik weet zeker dat we oostwaarts gaan. Ik zie een kaart waarop heel duidelijk Vietnam vermeld is. Aangekomen op een eiland waar ik de naam niet weet. Mijn reisgenoot en ik zitten in een nogal rechthoekige witte auto. Het is niet helder wie er stuurt. Is het de auto zelf die ons zelfstandig vervoert naar ons reisdoel?

Een grote, stralend witte blokkendoos die bestaat uit meerdere vierkante vormen van verschillende grootte. Binnen is het vooral schoon, ruim en licht. Er staan twee comfortabele lichtgrijze leren fauteuils. De een is bonkig recht, de andere stoel is organisch gevormd. Beiden hebben knopjes voor elektrische bediening. Wat er gebeurt als je op zo’n knopje duwt is niet bekend. Ik kies voor de bonkige stoel. Mijn reisgenoot gaat zitten in de stoel met de rondere vormen.

Dan wordt er aan een kant van zijn stoel een lange dunne staalkabel gekoppeld. De kabel komt vanuit een muur. Aan de andere kant van zijn stoel wordt een soortgelijke kabel bevestigd. De ruimte waar we in zitten is enorm groot. Als mijn reisgenoot op een knopje drukt spannen de kabels zich en wordt hij vloeiend door de ruimte heen en weer getrokken. Het ziet er heel aangenaam uit. Ik probeer het met mijn stoel maar dat lukt niet. Er gebeurt niets met mijn stoel. Eigenlijk wil ik ruilen. Mijn reisgenoot staat op en verlaat de ruimte. Achter in de ruimte schuift een paneel open. Daaruit verschijnt een vrouw die me in het Engels aanspreekt.

Ze vertelt me dat ze met haar familie uit Engeland komt en hier op vakantie is. Het is volgens haar een Engelstalig eiland. Ik ben verbaasd en herinner me dat we over Vietnam naar het zuidoosten zijn gevlogen. Als ik haar dat vertel zegt zij het niet te weten of dat zo is. Het interesseert haar niet. Ze is druk met haar familieleden. Ze zitten met twee vrouwen en een oudere man in een veel te kleine ruimte. Ze vinden het verschrikkelijk en klagen voortdurend. Vooral hij. Als aan de andere kant van de zaal waarin ik me bevind een luik van anderhalve meter in het vierkant opengaat kruip ik erdoor en ga daar in een klein vertrek op een richel zitten.

Naast me verschijnt een jongen van een jaar of twaalf met gitzwart haar. Hij heeft mijn tube tandpasta in zijn hand en vraagt of hij er zijn tanden mee mag poetsen. Ik knik en hij gaat dicht tegen me aan zitten terwijl hij zijn tanden poetst met een klein borsteltje. Daarna vertelt hij me dat hij alleen is. En helemaal geen spullen krijgt om voor zichzelf te kunnen zorgen. Waar komt hij vandaan?  Hij wijst op een kleiner luik wat gesloten is. Hij duwt tegen het luik en daarachter zie ik een gigantische en kleurige ruimte. Er staan een bed, stoelen en een tafel. Daar woon ik zegt de jongen. Hij kruipt door het luikje. In de andere grotere opening verschijnt het hoofd van de vrouw, roepend dat het helemaal niet kan. Ik ga terug naar mijn eigen ruime vertrek.

Mijn reisgenoot komt binnen, wuift de vrouw weg naar haar familie. En vertelt dat hij naar het surfstrand is geweest. Op weg hiernaartoe hebben we geen mensen gezien. Mijn reisgenoot zegt dat het op surfstrand onmogelijk druk is. Net een mierenhoop. De temperatuur is er vreselijk hoog. Je kunt er maximaal voetje voor voetje vooruit schuiven. Mensen klimmen zelfs over elkaar. Maar hij heeft niemand gesproken. Er was weinig geluid te horen. Waar zijn we? We vlogen immers over Vietnam.

________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Schoppen

Ik schop en ik sla. Maar meestal schop ik. Keihard. Dan haal ik uit. Waar het vandaan komt weet ik niet. Het gebeurt in mijn slaap. Soms herinner ik me dat ik in een droom met iemand fysieke strijd voer. Regelmatig eindigt dat in een harde schop. In mijn droom als het ware een doodschop. Ik begrijp dat het zich weleens aankondigt doordat ik tijdens mijn slaap onrustig met mijn voeten beweeg. Dan kan mijn lieve vrouw zich nog verschuilen. Ze ligt naast me. Daardoor is ze meer dan eens slachtoffer. Want ik schop echt. En hard. In mijn slaap.

Ik zou zeggen dat schoppen niet direct iets is wat in mijn aard ligt. Als ik goed nadenk weet ik dat die gedachte niet klopt. Als ik jaren terugga zie ik dat het schoppen er altijd al heeft ingezeten. Nog zie ik mezelf als tiener op een busstation staan. Wachtend op een bus. Hoe vaak gebeurde het niet dat ik op de strook stond waarnaast mijn bus zou komen terwijl er aan de andere kant van die strook een bus met een andere bestemming klaarstond. Geregeld kwam het vanuit het niets in me op om keihard tegen de zijkant van die stilstaande bus te trappen. Geen schop uit nijd. Nee, gewoon, om een schop te geven.  Om ergens tegen aan te trappen. Benieuwd naar de gevolgen. Misschien was het niet meer dan verveling. Het overviel me vaak. Ik heb het nooit gedaan.

Later werd het erger. Ik spreek dan over de neiging in gezelschap. Dan zat ik in gezelschap, soms op een zogenaamd feestje. Dan zat ik op een stoel, mijn ene been over mijn andere geslagen. Ik zag mezelf dan mijn voet uithalen. Naar het gezicht van degene die naast me zat. Ik vond het idee fascinerend en vreselijk tegelijk. Het ergste vond ik het die paar keer dat het me overkwam terwijl ik naast mijn schoonmoeder zat. Wat zou er gebeuren als ik het deed. Gruwelijk. Ik schaam me daarvoor. Ik houd van die vrouw. Hoe kon ik het bedenken. Dat is niet fascinerend meer, alleen nog maar vreselijk. Net als bij de bus heb ik dit nooit echt gedaan. Goddank.

Nu schop ik alleen nog in bed. De andere neigingen heb ik niet meer. Het grootste verschil is dat ik nu, onbewust, echt schop. Ik zou willen dat het anders was.

_________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Bergop

Ik ben al een tijdje onderweg in een auto over een smalle bergweg. Onderweg staan er blankhouten tafeltjes en stoelen opgesteld. Ik zeg tegen mijn reisgenoten dat er waarschijnlijk een evenement gaat plaatsvinden. Misschien een wielerronde. Wie mijn reisgenoten in de auto zijn weet ik niet. Dat is nu niet van belang. Na een tijdje staan er geen tafeltjes en stoeltjes mee. De weg wordt kaal en slingert zich omhoog. Bij een hoek naar een zijweggetje duikt opeens Ton (van der Zandt, mij ex-zwager) op. Hij zit op een fiets met voorop een kind in een kinderzitje. Terwijl hij de hoek omslaat en naar beneden snelt troept hij “hier gebeurt niets”. Daarna beland ik in een gênante situatie. Ik ben in een gebouw terecht gekomen. Als ik moet poepen ga ik in een grote kamer op een wc zitten. Naast me staat een tafel. Op de een of andere manier is daar een hoopje van mijn poep terecht gekomen. En ik zit nog te poepen als mijn (overleden) schoonvader de kamer inkomt lopen alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Schaamtevol reik ik naar de poep op de tafel. Ik weet niets beters te doen dan het met een hand van de tafel te vegen in de handpalm van m’n andere hand. Ik bedenk nog dat ik mijn handen straks wel goed moet wassen.

_________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Hamster

Een afschuwelijke hamster vraagt mijn aandacht. Het is een veel te grote hamster. Het beest is bloeddorstig. Het zit in een kooi, maar toch ook niet. Oppassen. Dat beest is gevaarlijk. Nee, niet aaien. De hamster is niet aaibaar. De hamster wil eruit. Wat gaat ie doen? De kooi staat een beetje in de hoogte. De kooi is open en de hamster kijkt woest met bloed in z’n bek. De hamster springt langs me heen. Het beest mag niet ontsnappen. Ik sla hard met mijn geopende hand op de rug van de hamster en grijp het vast. (Sorry Ellen de hamster was geloof ik op je buik gesprongen).

_________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Verbijsterend klein

Ik kom binnen. Zie een ouderwetse rondlopende houten bar. Zacht geellicht. Het is er wel een beetje smoezelig. Als ik naar achteren loop kom ik in een zaal terecht. Daar zijn meerdere mensen. Wat daar gebeurt is me niet duidelijk. Eerst dacht ik dat het een tennishal was maar daar zie ik weinig van.  Er zijn wel een paar oude tennismaten in de zaal aanwezig. Gek, twee van hen doen duidelijk zichtbaar alsof ze elkaar niet kennen terwijl ze jaren hebben samengespeeld. Alsof het twee magneten zijn die beiden hun negatieve kant naar elkaar gericht hebben, zo stoten ze elkaar af.

Ik besluit ze iets te drinken aan te bieden. Omdat we elkaar lang niet gezien hebben ben ik nieuwsgierig Wat hier aan de hand is. Tegelijk houdt ik het graag vriendschappelijk. Ik ga terug naar de bar.

Waarom ook niet, eerst een koffie met een stukje gebak. De kop koffie die ik krijg verwonderd me. Het is een laag smal kopje. Als het gebak ernaast gezet wordt zie ik dat het kopje nog lager is dan de het gebakje. Voor het me begint te irriteren heb ik al 4 biertjes besteld om uit te delen. Ik weet overigens nog niet wat ik met het vierde biertje wil doen. Als die biertjes naast m’n koffie met gebak worden gezet ben ik verbluft en word dan boos.  De glazen bier zijn nóg lager dan het koffiekopje. Ik vraag de barman of ze gek zijn geworden en wijs op de kleine glaasjes. ‘Nee hoor, dit is ons nieuwe beleid, een andere insteek, duurzaam imago.’ Wat hij verder voor onzin uitkraamde weet ik niet meer. Ik kijk naar de poppenhuisproducten en veeg het in een keer van de bar en roep: ’Dan heb ik net zo lief een grote fles zelfgemaakte cola.’

Dan zie ik hem weglopen en terugkomen met een grote lege anderhalve literfles. Het ding ziet er gebruikt en smerig uit. Hij loopt achter me langs naar een achterkamer. Daarna loopt hij terug om wat spullen te halen. Hij loopt met een mes een flink stuk geel-bruin schuimachtig materiaal naar de achterkamer. Ik kijk hem na en zeg luid: ‘Man, wat ga je doen?’ Hij schreeuwt bijna: Ík ga een grote fles cola voor je maken. En waag het niet weg te gaan.’ Daarbij zwaait hij met het mes naar me.

________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Kan het erger?

Alles is rustig. Iedereen slaapt, zo lijkt het in de stad die nooit slaapt. Het zal er mee te maken hebben dat het in Amsterdam Noord net even anders is. Het is aardedonker als ik mijn ogen open, gewekt door een geluid wat ik niet kan thuisbrengen.

Ik draai me, mijn onderbenen uit het bed. Stil loop ik naar het raam en gluur achter het gordijn langs om te kijken of ik kan zien waar het geluid vandaan komt. Een paar huizen verder zie ik twee mannen met iets wat lijkt op een opgerold tapijt onder hun arm. Met toenemende verbazing zie ik hou zij het door de brievenbus willen duwen. Met al hun kracht duwen ze tegen de brievenbus. Het omhulsel, ik weet niet zeker of het tapijt is, wijkt een stukje. Dan zie ik dat er een stuk van een hoofd uitkomt. En wonderbaarlijk genoeg lijkt het ze nog te lukken ook: het is alsof de brievenbus wijkt, een deel van het hoofd gaat al naar binnen. Dan schreeuw ik: ‘Heeee wat is dat?!’ De mannen schrikken en ontdekken me, een verdieping hoger achter het gordijn.

Ik trek me schielijk terug in mijn slaapkamer. Het laatste wat ik zie is dat ze de rol, met naar alle waarschijnlijkheid een mens erin, laten vallen. Sluipend kom ik op de overloop om vervolgens doodstil de trap af te gaan. Eenmaal door de gang blijf ik bewegingloos naast de voordeur staan. Het is nog steeds donker. Heel langzaam wennen mijn ogen aan het gebrek aan licht. Bovendien staan m’n oren op scherp. Het is bijna onhoorbaar, toch heb ik ze gehoord. Vlak voor mijn voordeur houden ze stil. Ik zie hoe een viertal vingers geruisloos de brievenbus openen en naar binnenkomen. Dan sla ik toe.

Met de rand van mijn hand geef ik van bovenaf een soort karateklap op de vingers en pak ze vast voor ze die vingers kunnen terugtrekken. Ik hoor gekreun aan de andere kant van de deur. Terwijl ik de vingers draaiend omhoogtrek voel ik ze breken. Het verbaast me dat er niet geschreeuwd wordt van pijn. Mijn verbazing groeit als ik zie wat er gebeurt. Verstijfd staar ik met grote ogen naar mijn deur, naar mijn brievenbus. Een herhaling van wat ik eerder zag, alleen ditmaal is het niet het slachtoffer wat door de brievenbus wordt geduwd. Ik hoor geduw en gestommel, zwaar ademen en het materiaal van mijn brievenbus lijkt te steunen en te kreunen. De randen wijken haast organisch uit elkaar. Met walging zie ik hoe zowel de brievenbus als het binnendringend hoofd vervormen. Daarbij komt het hoofd steeds verder mijn huis in.

Bovenop het dreigende hoofd een flinke bos haar. Ik aarzel niet langer dan anderhalve seconde en sla. Twee keer bovenop de haarbos. Mijn vingers grijpen in het haar. Met een volle hand haar trek ik met alle kracht die ik in me heb. Ik hoor een kreun, logisch. Dan hoor ik gegil en de geschreeuwde woorden: ‘Stop, stop Frank! Au stop!’

Ik herken de stem en laat los terwijl mijn hart stil lijkt te staan. Uit een droom weggerukt steek ik mijn hand uit naar het hoofd van mijn vrouw, murmel excuses en schaam mij diep. Na een tijdje en mijn vrouw niets zegt, zeg ik berouwvol: ‘Leef je nog?’ Ze antwoordt niet, ik hoor alleen een licht gesnurk. Die nacht slaap ik niet meer. Ik voel me vreselijk. Hoe kan ik dit voorkomen? Waarom doe ik deze dingen?

____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________